Jouw accountant in Alphen aan den Rijn en Amsterdam

Vpb-plicht stichtingen en verenigingen: nieuwe beleidsopvattingen

Dit artikel is gebaseerd op de informatie zoals deze op 24 augustus 2023 bekend was

Hoewel de staatssecretaris in de introductie van het besluit stelt dat het een verruiming van het huidige beleid voor gesubsidieerde instellingen bevat, is het naar onze mening juist een aanscherping. Daarnaast leidt de verduidelijking over hoe het winststreven moet worden bepaald tot nieuwe vragen.

Het geactualiseerde besluit bevat een nadere invulling van de vennootschapsbelastingplicht voor stichting en verenigingen.

Wat betekent dit voor uw organisatie?

De grootste wijzigingen in het besluit zijn er voor gesubsidieerde instellingen, aangezien de voorwaarden van het zogenoemde subsidiebesluit naar onze mening significant zijn aangescherpt. Een andere opvallende wijziging is de verduidelijking van het winstoogmerkcriterium, welk criterium in veel discussies over de vennootschapsbelastingplicht een cruciale rol inneemt. Hieronder gaan wij hier nader op in.

Het besluit is van groot belang voor stichtingen en verenigingen die niet onder een subjectieve vrijstelling in de vennootschapsbelasting vallen. In het besluit wordt namelijk ingegaan op de vraag wanneer en onder welke omstandigheden de staatssecretaris van Financiën verenigingen en stichtingen belastingplichtig acht voor de vennootschapsbelasting. Het is belangrijk om kennis te nemen van deze beleidsopvattingen en te bepalen welke gevolgen dit heeft voor de vennootschapsbelastingpositie.

Belastingplicht voor stichtingen en verenigingen in de vennootschapsbelasting

Stichtingen en verenigingen zijn alleen belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting indien en voor zover zij een onderneming drijven. Het geactualiseerde besluit geeft een nadere invulling aan en uitleg over de belastingplicht van stichtingen en verenigingen. Het is hierbij van belang te realiseren dat het om standpunten van de staatssecretaris gaat, belastingplichtigen zijn hieraan niet gebonden.

Het drijven van een onderneming

Een stichting of een vereniging drijft een onderneming als aan drie cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: (i) er is sprake van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid (ii) waarmee wordt deelgenomen aan het economische verkeer (iii) met het oogmerk om winst te behalen.

De toetsing of er sprake is van het drijven van een onderneming dient op elke afzonderlijke activiteit plaats te vinden. Het feit dat een stichting of vereniging als geheel niet naar winst streeft, is niet relevant als een afzonderlijke activiteit is aan te merken als het drijven van een onderneming. Die afzonderlijke activiteit wordt dan in de belastingheffing betrokken.

Hierna behandelen wij enkele specifieke aandachtspunten die in het besluit naar voren komen.

DEELNAME AAN HET ECONOMISCHE VERKEER (CODIFICATIE VAN EERDER BELEID)
Van deelname aan het economische verkeer is sprake als er goederen worden geleverd en/of diensten worden verricht aan derden. Onder omstandigheden kunnen leden van een vereniging ook als derden kwalificeren, waardoor sneller aan vennootschapsbelastingplicht wordt toegekomen. Aanwijzingen dat er sprake is van deelname aan het economische verkeer zijn volgens de staatssecretaris: (i) er kan eenvoudig worden toegetreden tot de groep waarvoor de activiteiten worden verricht en (ii) er worden individuele activiteiten verricht voor de leden/derden. Daarentegen zijn de volgende criteria aanwijzingen dat er juist niet wordt deelgenomen aan het economisch verkeer: (a) de activiteiten worden verricht voor een besloten groep die niet of nauwelijks kan wijzigen en (b) er worden uitsluitend dienst verricht ten behoeve van de algemene belangenbehartiging van de leden. Omdat een stichting geen leden heeft, zal er volgens de staatssecretaris eerder sprake zijn van deelname aan het economisch verkeer.

WINSTSTREVEN (VERDUIDELIJKING VAN BELEID)
Van het oogmerk om winst te behalen is sprake als er een voordeel wordt beoogd en dit voordeel ook redelijkerwijs kan worden verwacht. Van een winststreven is ook sprake als stelselmatig overschotten worden behaald. Het gaat hier om een materiële beoordeling; ook als in de statuten is opgenomen dat er geen winststreven is, kan toch een winststreven aanwezig worden geacht als stelselmatig overschotten worden behaald. Dit volgt reeds uit jurisprudentie van de Hoge Raad.

In het besluit is verduidelijkt dat bij de beoordeling van het winststreven het gaat het om de vraag of met de activiteit(en) naar verwachting over meerdere jaren bezien positieve resultaten worden behaald. Voor de beoordeling mag de jaarwinst op basis van het jaarverslaggevingsrecht als uitgangspunt worden genomen, die vervolgens herleid moet worden naar de fiscale winst voor zover sprake is van ‘evidente verschillen’. De fiscale winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik. Diverse wettelijke bepalingen maken echter inbreuk op goed koopmansgebruik, bijvoorbeeld de afschrijvingsbeperking op gebouwen, de fictieve loonkostenaftrek en de bestedingsreserve. In het kader van beoordeling van het winststreven kan worden geabstraheerd van het effect van laatsgenoemde regelingen. Hoewel de intentie van het besluit is nadere invulling te geven aan het winststreven, zorgt deze opvatting nog wel voor onduidelijkheden. Zo ontbreekt een volledig overzicht van de bepalingen waarmee rekening moet worden gehouden bij het herleiden van de commerciële naar de fiscale winst. Discussies met de Belastingdienst liggen hierdoor op de loer.

Indien geen sprake is van een winststreven kan alsnog aan vennootschapsbelasting worden toegekomen als in concurrentie wordt getreden met andere belastingplichtige partijen. Het besluit bevat een uitleg van dit concurrentiecriterium. Deze uitleg leidt tot nieuwe inzichten.

SUBSIDIEBESLUIT (VERRUIMING ÉN AANSCHERPING VAN BELEID)
Gesubsidieerde instellingen kunnen exploitatieoverschotten behalen. De overschotten moeten in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een winststreven. Subsidies worden in beginsel namelijk tot de fiscale winst gerekend. Van een winststreven is echter geen sprake bij instellingen die uitsluitend activiteiten verrichten
die volledig zijn gefinancierd met subsidies en volgens de statuten of subsidieregels de behaalde overschotten moeten aanwenden overeenkomstig de subsidiedoeleinden of moeten terugbetalen aan de subsidieverstrekker. Deze goedkeuring staat bekend als het zogenoemde subsidiebesluit.

De staatssecretaris vindt het ongewenst dat het ontvangen van eigen bijdragen van degenen voor wie de instelling gesubsidieerde activiteiten verricht en het verrichten van subsidiabele activiteiten door een instelling die hiervoor eigen bijdragen en/of vergoedingen op contractbasis ontvangt leidt tot een winststreven. Hij keurt daarom onder omstandigheden goed dat ook als een eigen bijdrage wordt ontvangen geen sprake is van een winststreven. Een van die (cumulatieve) vereisten is dat de instelling uitsluitend gesubsidieerde, dan wel gesubsidieerde en subsidiabele activiteiten verricht. Uitsluitend betekent dat er géén niet-gesubsidieerde activiteiten mogen worden verricht. Indien dit wel gebeurt, kan niet op grond van deze goedkeuring vastgesteld worden dat er geen sprake is van een winststreven. Een voorbeeld hiervan is de situatie dat een gesubsidieerde instelling (met inkomsten uit gesubsidieerde en subsidiabele activiteiten) ook inkomsten verkrijgt uit de verhuur van een pand of het detacheren van personeel. Deze voorwaarde stond niet zo expliciet in het vorige besluit en daarmee lijken gesubsidieerde instellingen eerder in de belastingheffing te worden betrokken. Tevens lijkt een aanscherping te zijn dat in het besluit expliciet wordt gemaakt dat uit de statuten en feiten moet blijken dat inkomsten uit subsidiabele activiteiten uitsluitend worden aangewend voor gesubsidieerde of subsidiabele activiteiten (aanwendingsverplichting). Dit roept de vraag op hoe gesubsidieerde instellingen dit in de praktijk moeten borgen. De aangescherpte voorwaarden kunnen wij niet goed rijmen met de opmerking van staatssecretaris van Financiën die stelt dat het geactualiseerde besluit een verruiming voor gesubsidieerde instellingen bevat. In combinatie met het recent gepubliceerde kennisgroepstandpunt vragen wij ons af of de toepassing van het subsidiebesluit in de praktijk niet een dode letter is geworden.

AMATEURSPORTVERENIGINGEN (BESTAAND BELEID)
Als een amateursportvereniging een kantine exploiteert en deze kantine-exploitatie als een aparte activiteit wordt beschouwd, kwalificeert deze activiteit in veel gevallen als het drijven van een onderneming. Het besluit bevat een voor de praktijk belangrijke goedkeuring met voorwaarden waaronder een vereniging niet vennootschapsbelastingplichtig is voor deze exploitatie van een kantine.

Amateursportverenigingen die een bestuursreglement hebben conform het Model Bestuursreglement ‘alcohol in sportkantines’ dat door NOC/NSF is opgesteld en welke voldoet aan de voorwaarden zoals deze worden gesteld in paragraaf 3 van het Model Bestuursreglement, worden geacht aan de voorwaarden uit het besluit te voldoen en daarmee geen winststreven te hebben.

STICHTING DERDENGELDEN (BESTAAND BELEID)
Notarissen en advocaten zijn verplicht om één of meer derdengeldenrekeningen aan te houden. Daarvoor is veelal een aparte stichting opgericht. Het oogmerk van zo’n ‘stichting derdengelden’ is het voorkomen dat de derdengelden zich vermengen met het vermogen van de notaris of advocaat. De stichting derdengelden die op grond van een modelovereenkomst van de Koninklijke Notariële Broederschap of de modelstatuten van de Nederlandse Orde van Advocaten is opgericht, drijft geen onderneming als de stichting conform haar doelstelling geen winst beoogt en ook feitelijk geen winst behaalt.

INTEGRALE VPB-PLICHT CULTURELE INSTELLINGEN (NIEUW BELEID)
Culturele ANBI’s kunnen, onder voorwaarden, een verzoek doen voor integrale belastingplicht, waardoor zij (positieve) resultaten uit hun ondernemingsdeel kunnen verrekenen met verliezen behaald in het niet-ondernemingsdeel. Een verzoek hiervoor (voor minimaal 10 jaar) moet worden ingediend binnen zes maanden na afloop van het boekjaar. In de bijlage van het besluit zijn de voorwaarden voor de integrale belastingplicht aangegeven. Deze voorwaarden gaan over het aanvangstijdstip van de integrale belastingplicht, de vermogensetiketering, de verliesverrekening en het einde van de integrale belastingplicht.

FICTIEVE LOONKOSTENAFTREK (VERDUIDELIJKING VAN BELEID)
Een ANBI of een lichaam dat een sociaal belang behartigt kan onder voorwaarden fictieve loonkosten op de winst in aftrek brengen indien er werkzaamheden worden verricht door vrijwilligers. Het besluit verduidelijkt dat alleen voor lichamen die een sociaal belang behartigen de extra voorwaarde geldt dat de winst van het lichaam voor 70% of meer moet worden behaald door de inzet van vrijwilligers. Deze eis geldt dus niet voor ANBI’s.

Slot

Voor stichtingen en verenigingen is het van groot belang om periodiek te beoordelen of ze al dan niet belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting. Het besluit kan hiervoor een hulpmiddel vormen, ondanks dat een aantal onderdelen in het besluit naar onze mening nieuwe vragen oproept.

Heeft u nog vragen over dit onderwerp, neem dan contact met ons op.

Bron: https://www.pwc.nl

© Copyright 2013 - NAHV Accountants - Algemeene voorwaarden